Cultuurbeleid in Nederland onderzocht

Wij hebben het cultuurbeleid in Nederland over de periode 2001 tot en met 2020 in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) onderzocht.  In ons rapport Cultuur van en voor iedereen komen we tot vier aanbevelingen voor het vormgeven en uitvoeren van toekomstig beleid.

De drie sterke en de drie zwakke punten van het cultuurbeleid

Wij zien op basis van de beschikbare informatie de volgende drie sterke punten van het beleid ten aanzien van cultuurdeelname:

  • Het instrumentarium is breed, bestrijkt vrijwel alle aspecten van het cultuurbeleid en is over de jaren heen stabiel. Er zijn verschillende soorten instrumenten: financiering, stimuleringsprogramma’s en wet- en regelgeving.
  • De financieringsinstrumenten bijvoorbeeld BIS, NPO en financiering van bibliotheken, zijn meerjarig. Dit is een stabiel en voorspelbaar systeem. De wet- en regelgeving is ook al vele jaren stabiel. Het Nederlandse cultuurbestel kent een grote mate van transparantie met een beperkte politieke inmenging. De inhoudelijke beoordeling van subsidieaanvragen wordt aan experts overgelaten. Zoals rijkscultuurfondsen en  adviescommissies aan de Raad voor cultuur.
  • De adviezen van de Raad voor Cultuur en het besluit van de minister zijn openbaar. Er wordt gestuurd op (artistieke) kwaliteit. Professionals worden betrokken bij de beoordeling via de Raad voor Cultuur en de rijkscultuurfondsen. De rol van de fondsen werkt goed, omdat ze dicht bij de sector staan.

Ook zien wij de volgende drie zwakke punten van het instrumentarium van het cultuurbeleid van de rijksoverheid:

  • Het instrumentarium bevat vooral indirecte instrumenten gericht op cultuuraanbod en weinig instrumenten die direct gericht zijn op cultuurdeelname. De programma’s gericht op leesbevordering (vooral van kinderen) en de bibliotheekvoorziening voor leesgehandicapten zijn eigenlijk de enige instrumenten die zich direct richten op cultuurdeelname. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor lokaal aanbod (podia, theaters, bibliotheken, centra voor culturele vorming et cetera), maar zij hebben hierin grote beleidsvrijheid en beperkte verplichtingen.
  • Er is beperkte vernieuwing en verbreding door establishment bias (subsidie gaat vaak naar de gevestigde culturele instellingen) en prestatie-indicatoren. De instroom van instellingen die niet eerder meerjarig door het Fonds Podiumkunsten of vanuit de BIS ondersteund werden, is beperkt. Ook de verwachting vanuit de subsidievoorwaarden dat men precies weet hoe een eindproduct eruitziet kan een beperkende factor voor vernieuwing zijn, omdat innovatie veel meer gaandeweg plaatsvindt. Evenwel moet opgemerkt worden dat vernieuwing en/of verbreding ook binnen bestaande instellingen plaatsvindt, bijvoorbeeld door wisseling of verbreding van de artistieke staf.
  • Er moeten nog veel stappen worden gezet om te zorgen voor inclusie, diversiteit en toegankelijkheid. Het gaat dan in het bijzonder om toegankelijkheid voor personen met een beperking. Door het culturele veld wordt nu met de Code Diversiteit en Inclusie ingezet op toegankelijkheid en inclusie. Uit eerder APE onderzoek blijkt dat het Nederlandse overheidsbeleid achterloopt ten opzichte van andere landen op het gebied van toegankelijkheid.

Aanbevelingen

Onze belangrijkste aanbevelingen om cultuurdeelname te bevorderen, zijn:

  • Zorg ervoor dat adviescommissies die adviseren over toekenning van subsidie (zowel bij de Raad voor Cultuur als bij de rijkscultuurfondsen) een afspiegeling zijn van de samenleving en hun blikveld verbreden met de wensen van de gehele samenleving.
  • Neem de waarde van cultuur voor burgers explicieter mee in het cultuurbeleid. Het doel hiervan is niet om aanbod te subsidiëren dat al tot stand komt zonder subsidie, maar om deelname onder heel de bevolking te vergoten.
  • Vergroot de ruimte voor vernieuwing en verbreding binnen het rijksgefinancierde aanbod, bijvoorbeeld door prestatie-indicatoren aan te passen of ruimte te bieden voor andere aanvragers (zoals bij het nieuwe makersfonds van het Fonds Podiumkunsten)
  • Vergroot de aandacht voor deelname (naast aanbod), bijvoorbeeld door instrumentarium dat gericht is op cultuurdeelname zoals bij het Fonds voor Cultuurparticipatie, ook onderdeel te maken van de andere rijkscultuurfondsen.

Ben je benieuwd naar de onderbouwing van deze bevindingen of resultaten? Blader dan eens door de rapportage.